#zeghet en naar buiten willen

Als jong mens hield ik er van vaak alleen de natuur in te gaan. Ik had ruimte en eenzaamheid nodig. Maar ik was altijd op een bepaald niveau bang. Ik stak er de nodige energie in om mijzelf moed in te spreken en toch te gaan, want ik wilde me niet tegen laten houden. Een soort uitlaten en opgaan. Ik moest.
Een van die keren liep ik uren door de uiterwaarden van de Waal. Het was prachtig weids en mooi en ik kwam daar niemand tegen. Hoe meer zon er in mijn ogen scheen hoe meer angst verbleekte, tot ik hem haast niet meer kon bemerken. Aan het eind van de dag klom ik de dijk weer op, naar het bankje waarbij ik mijn fiets had achtergelaten en dat over de rivier uitkeek. Dat laatste had een ouder echtpaar, dat daar nu genoegelijk zat, gecharmeerd.
Verzadigd van een dag op mijzelf, dacht ik wel een praatje te kunnen riskeren en vriendelijk opende ik mijn gezicht. Het echtpaar greep die geste aan en begon mij aan te preken. Dat ze me al hadden zien lopen van verre. Blij waren me even te spreken, want dit mocht ik toch niet meer doen. Mezelf niet aandoen. Zulk een risico nemen. Wist ik niet dat. Wat als er een man zich aan mij vergrepen had? Dat gebeurt, zo alleen in het veld zeker. We kennen voorbeelden. Ik miste een voelspriet, en zij zouden mij die wel even ombinden.

Anderen dragen misschien graag een wufte rok of bloterige blouse, omdat ze dat moeten, of willen en ik stap door velden. Het zijn nogal andere plekken, maar de waarschuwing die je erbij krijgt is een zelfde. Het kan niet. Je bent te kwetsbaar. Je lichaam staat te open en staat je een dergelijke vrijheid niet toe.

Ik moest en zou bang zijn en ik ben altijd bang geweest. Is deze angst niet ook een vorm van geweld? En wie is dan de pleger?

Ik ben uiteindelijk nooit verkracht. Niet door een vreemde en niet door een bekende. Die dans ben ik bij toeval ontsprongen. Nooit aangerand, geen hand heeft zich brutaal tussen mijn benen gewrongen. Ik schijn daarmee een uitzondering te zijn. Ik heb op sommige feestelijke dagen mijn angst overwonnen, en ben het landschap ingelopen. Of ‘s nachts door de stad gefietst op routes die zich daar niet voor schenen te lenen. Maar op andere dagen deed ik dat niet. Was ik letterlijk in beperking, in angst. Ik heb overwogen wat ik kon doen om mij, op zijn minst van een afstand, als man of jongen te vermommen, zodat ik de vrijheid zou kunnen hebben van zonder angst te bewegen. Maar ik ben te klein en mis andere eigenschappen om dat te doen slagen.

Na enige jaren brainstormen heb ik mijn oplossing gevonden. Ik kocht een rubberen opblaaskano. In die kano vond ik een vrijheid en een fiere baan om angstloos mijn weg door dat landschap te vinden, waar ik zo van hield. Ik kon mij toch niet voorstellen dat enig manvolk het water in zou duiken om mij uit mijn rubberen huls te scheuren, de kant op te slepen en dat te doen wat ik altijd vreesde. De gedachte was zelfs om te lachen. En daar waren ook geen echtparen meer die zich dat voorstelden. Ik bleef er nu ook met de schemering, zelfs overnachten in een bloeiende boomgaard die ik in het bijna donker aanmeerde. Om zeker te zijn dat niemand mij gezien had en niet zien zou gebruikte ik geen zaklampen maar sliep in het duister. Het water, de mist en het duister sloten mijn lichaam af. Paradijs.

Date: 151107